Toespraak bij de aanbieding van ‘de Messias leren’ in kapel Dienstencentrum

Geachte dr. Plaisier, scriba van de Generale Synode van de Protestantse Kerk in Nederland, geachte aanwezigen,

Het is een voorrecht om straks het eerste exemplaar van het boek de Messias leren aan jou, Arjan, te mogen overhandigen. Door de belangrijke functie die je bekleedt binnen de kerk en ook door deze plaats – deze mooie kapel – wordt duidelijk dat het hierbij wat mij betreft niet maar gaat om een individueel geschenk. Het is mijn verlangen om deze bijdrage aan de bezinning rond de grondstructuren van ons geloven, kerk-zijn en theologiseren zo ook symbolisch in het hart van onze kerk neer te leggen.

Dit jaar – 2015 – is het zeventig jaar geleden dat de verschrikking van de Sjoa in alle hevigheid duidelijk werd. De landen die te maken hadden gehad met het nazisme moesten daarop in de spiegel kijken – een proces dat tot op de dag van vandaag doorgaat – en zich de vraag stellen in hoeverre zij medeverantwoordelijk geweest waren aan de dood van 6.000.000 Joden. ‘Hitlers gewillige beulen’, met deze aanduiding typeerde Daniel Goldhagen de rol van het Duitse volk. Maar onontkoombaar rees ook de vraag – die nog steeds gesteld en bediscussieerd wordt – hoeveel ‘gewillige beulen’ (in de vorm van politie, spoorwegpersoneel, op Joods eigendom beluste landgenoten, wegkijkende massa’s enz.) er in alle andere landen geweest zijn en medeverantwoordelijk zijn geweest voor de Sjoa.

Ook de christelijke kerken – en dat niet slechts in Europa – kwamen in een soort Nathans-confrontatie terecht. ‘Gij zijt die man’, sprak Nathan tegen David. Ook de hele christelijke geloofsgemeenschap werd geconfronteerd met de vraag in hoeverre christelijke theologie en praktijk door de eeuwen heen had bijgedragen aan en mogelijk had geleid tot de duisternis van de Sjoa. Waar had eeuwenoud anti-Joods denken, handelen en theologiseren eeuwenoud antisemitisme versterkt en bijgedragen tot het recente drama van de Vernietiging?

Die herbezinning werd des te dringender door de stichting van de staat Israël en de terugkeer van het Joodse volk naar het land waarvan de HERE tegen Abraham had gezegd: ‘Ik zal het u tot een eeuwig bezit geven’. Op een wonderlijke manier verscheen na de Sjoa de relatie met het Jodendom op de agenda van kerken en verschenen Joden als gesprekspartners aan de tafel. Het levende volk Israël kon en moest aangekeken worden en die ontmoeting stelde, naast de confrontatie met de schuld, ook andere diepe vragen aan christenen en kerken.

Dit jaar – 2015 – is het 50 jaar geleden dat in de RK-kerk de encycliek Nostra Aetate (1965) werd uitgevaardigd. Een document dat wissels omzette in de visie op en relaties van de RK-kerk tot het volk Israël en het Jodendom. Vijf jaar later (1970) werd in ons eigen land het document Israël, volk, land en staat. Handreiking voor een theologische bezinning, uitgegeven door de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. En tot op de dag van vandaag is ook binnen de Nederlandse kerken deze theologische bezinning niet stilgevallen. Al lijkt die bezinning soms op de erupties van een onderaardse vulkaan – dan weer is er wel, dan weer geen activiteit – die de aanwezigheid van onderhuidse activiteit, oplopende spanningen e.d. zichtbaar maken.

Factoren als het voortduren van het conflict over het land, de afnemende (deels bijbels geïnspireerde maar ook emotionele) betrokkenheid bij Israël (volk, land en staat), veranderende machtsverhoudingen in de wereld, de aanwezigheid van de Islam in de publieke ruimte en in het debat in westerse landen en internationale fora – dragen ook binnen de christelijke kerken in de hele wereld bij aan verschuivende opvattingen, fundamentele verschillen van inzicht, soms verhitte discussies en tegengestelde acties.

Toch zijn het niet slechts externe factoren die vandaag christelijk denken en praktijk beïnvloeden. De diepste oorzaken voor verwarring, tegenstellingen en veranderende betrokkenheid liggen op het vlak van de structuur van ons lezen van de Schriften en ons verwoorden van de wegen van God.

Zéker is het denken waarin de vervanging van Israël door de kerk centraal stond door veel kerken en theologen afgezworen (ook al komt dit denken soms onder andere namen en gedaanten weer terug). Maar bij ons lezen van de Schrift en de weg van God spelen op het niveau van de structuur – de fundamenten van het gebouw van ons denken – vaak verhaal- en verstaansstructuren een rol die als vanzelf leiden tot een uiteindelijke theologische irrelevantie van Gods eeuwige verkiezing van Israël. Mogelijk zijn er in het kader van de gestarte herbezinning in het traditionele christelijk verhaalschema wat correcties aangebracht maar als de structuur van het fundament niet is veranderd, leidt dat als vanzelf tot een ‘van het toneel verdwijnen’ of een naar de achtergrond dirigeren van Israël – het volk dat na de Eeuwige zelf hoofdpersoon in Tenach is.

Met name Jezus, de Christus lijkt daarbij soms wel een ‘zwart gat’ te zijn waarin de verkiezing van en eeuwige liefde van God voor Israël lijkt te verdwijnen. Dat was niet alleen vroeger zo, maar ook nu nog wordt het met verve uitgedragen. Ik wijs bijvoorbeeld op N.T. Wright die stelt dat er sinds de verschijning van Jezus bij God geen plaats meer is voor een speciaal volk, land of stad.

Het feit dat Jezus een Joodse Messias is en dat de wereld – om een enkel ding te noemen – dus door het leven en gebed van één besneden Jood overeind wordt gehouden is binnen zulk denken niet echt relevant meer. De trouw van God aan de wereld wordt centraal gesteld terwijl de trouw van God aan Israël op de een of andere manier wordt afgebouwd of uitgehold. Telkens weer lijkt er daarbij ook een botsing plaats te vinden en een tegenstelling ervaren te worden tussen een Bijbelse Christologie en het belijden van de trouw van God aan zijn volk. Wat houdt de incarnatie in het midden van Israël toch in? Wat zijn de implicaties ervan? Op welke manier is Jezus de Christus dan verbonden met Israël en tegelijk met heel de wereld? Ook jij, Arjan, benoemde die vragen en vroeg om nadere doordenking ervan bij de overhandiging van de brochure Onopgeefbaar verbonden.

Daarom klinkt in de voortgaande herbezinning op christelijk erf de vraag naar Een nieuw canoniek verhaal. Een verhaal dat tot in de structuren ontdaan is van elke vorm van vervanging en irrelevantie van de verkiezing van Israël. En dat zo Tenach ten volle serieus neemt. Het kwartaalblad voor evangelische theologische bezinning Soteria heeft dan ook in het juninummer van 2015 dit nieuwe canoniek verhaal als thema.

Bijzonder is dat in dit verband – en dat is relatief nieuw – ook steeds krachtiger stemmen klinken uit de kring van Messiaans-Joodse theologen. Er moet aan de gesprekstafel ruimte gemaakt worden voor deze Joden, die volop Jood wensen te zijn en zo wensen te leven juist omdat zij Jesjoea als de Koning der Joden belijden en liefhebben. Ook zij roepen om zo’n nieuw canoniek verhaal – waarin ook zijzelf een plaats hebben.

Het boek dat ik jou, Arjan, straks mag aanbieden – en in jou aan de christelijke geloofsgemeenschap – biedt een alternatief voor het gangbare traditionele canonieke verhaal. Sinds ik in 2004 – gesteund door een studiebeurs van de Protestantse Kerk – een lange tijd in Jeruzalem verbleef, ben ik bezig geweest met de structuren van ons lezen van en spreken over de Schriften. Al heel vroeg leerde ik de theologen kennen die centraal staan in het juninummer van Soteria. Gestimuleerd door de vragen die zij stelden ben ik op weg gegaan. Een tocht door onbekend land, zo was het denken en bidden over, en het werken aan een verwoording van het verhaal van de Schriften waarin Gods trouw en de relevantie van zijn liefde voor zijn volk het centrum blijven van zijn wegen met deze aarde.

In het boek staat de bij Sinaï ontvangen roeping van Israël tot eigendomsvolk en een koninkrijk van priesters centraal. Dit is de lijn waarlangs zowel OT als NT, zowel Tenach als de Schriften van het Nieuwe Verbond, zorgvuldig gelezen worden. Ook Messias Jesjoea is in alles verbonden met die roeping.

Het boek is niet slechts bedoeld voor theologen – al is het zeker ook voor hen. Ik heb geprobeerd het zo te schrijven dat ook welwillende niet-theologen het zouden kunnen lezen. De zaak waarom het gaat is immers geen zaak voor louter theologen, met alleen academische relevantie. In en tijd van aanzwellend antisemitisme (dat zich vaak ook verschuilt onder de naam antizionisme) wordt de geloofsgemeenschap rond de Messias uitgedaagd om het hart van de God van Israël en van de Koning der Joden te peilen en Hem te volgen op zijn wegen.

Wegkijken uit de spiegel die ‘Nathan’ ons voorhoudt is geen optie. Wij moeten de moed hebben af te dalen in de kelders van ons christelijk denken en praktijk. Als er immers een nieuw en ander canoniek verhaal in de Schriften te lezen valt, vraagt dat ook navolging in dat andere verhaal. Dan vraagt dat om omkeren en omdenken – om een reformatie.

Vandaar ook het coverontwerp. Het schilderij Sjofar van Jip Wijngaarden toont de gevolgen van eeuwenlang anti-Joods leven en anti-Judaïstisch denken waarmee de kerk een bijdrage heeft geleverd aan en geparticipeerd in eeuwen van Jodenhaat uitlopend in de Sjoa. We zien het Joodse volk wachtend op de trein die het naar de non-toekomst zal brengen. Het dorp – met daarin in het midden de kerk – heeft geen ramen, ook de kerk niet. Er was en is blindheid – zelfgekozen, overgeleverde en geïnternaliseerde blindheid voor de weg van God met Israël en de volken. De Sjofar roept ons op tot omkeer. Om op een nieuwe manier de Messias te leren en de weg van God te leren lezen. Ten diepste gaat het om de vraag waar de God van Israël zijn wegen kiest en de Messias te vinden is. Laat de dreiging die er voortdurend over Gods volk Israël hangt niet opnieuw in onze tijd vermeerderd worden door christelijk denken en praktijk, door onwetendheid of onverschilligheid. Daarvoor is echter een hernieuwde bezinning nodig op de structuren van het christelijk verhaal over de Schriften, het verhaal over God en zijn Messias, Israël en de volken. Dit bijbels-theologische boek waarin als vanzelf ook fundamentele systematisch-theologische vragen aan de orde komen, wil daar een bijdrage toe zijn.

Daarom leg ik met dankbaarheid en gebed dit boek neer in het midden van de kerk en de wijdere christelijke geloofsgemeenschap. Daarbij dank ik – in jou, Nico de Waal – Boekencentrum Uitgevers die dit mede mogelijk hebben willen maken.

Tenslotte bied ik het graag jou aan, Arjan.